TUMORMARKERS
Dikwijls vragen patiënten eens bloed te trekken en
eens "alles goed te laten onderzoeken op kanker". Spijtig genoeg
bestaat dit niet. Buiten de PSA bestaat er geen enkele kankermerker (=
tumormarker) die goed genoeg of specifiek en gevoelig genoeg is om een
diagnose te stellen.
De diagnose van een of andere kanker kan dus enkel gesteld
worden door een samengaan van de klachten van de patiënt, het klinisch
onderzoek, technische onderzoekingen zoals radiografie, endoscopische
onderzoekingen, CT ... en soms ook de tumormarker die specifiek is aan
die speciale soort kanker.
Het belangrijkste echter in de diagnose van kanker is nog
altijd de cytologie: een stukje van het weefsel dat microscopisch onderzocht
wordt en de diagnose bijna 100% zeker maakt.
WAT ZIJN TUMORMARKERS
Tumormarkers zijn stoffen die in abnormale hoeveelheden
geproduceerd worden door sommige kankers en in het bloed teruggevonden
worden. Zo kunnen zij een diagnose richting geven of een bepaalde tumor
aanwezig is of bij gekende tumoren de graad van activiteit of de hoeveelheid
tumor aanduiden.
Meestal echter worden tumormarkers gebruikt in het opvolgen
van de kanker, het effect van de behandeling of het opnieuw actief worden
van de ziekte.
En dikwijls is de evolutie van de tumormarker dan nog belangrijker
dan zijn titer. Als de tumormarker stabiel blijft, betekent dat vaak dat
er geen belangrijke ziekte evolutie meer is.
Een voorwaarde voor een goede tumormarker is dat hij:
- gevoelig genoeg is: dit wil zeggen dat hij aanwezig
is als er tumorcellen aanwezig zijn; dus geen vals negatieve resultaten
oplevert.
- specifiek genoeg: dit wil zeggen enkel stijgt als die
tumor aanwezig is en niet stijgt bij andere ziektes; dus geen vals positieve
resultaten oplevert.
En daar schuilt juist het probleem: de meeste tumormarkers
zijn of niet gevoelig en/of niet specifiek genoeg. Vandaar dat ze meer
een hulpmiddel zijn bij het volgen van de behandeling dan een methode
om de diagnose te stellen.
SOORTEN TUMORMARKERS
Schema: klik hier
voor het schema.
Borst
|
CA 15.3 , CEA
|
Follow-up
|
Colorectaal
|
CEA
|
Follow-up
|
Maag, galweg, panreas
|
CA 19.9
|
Follow-up
|
Prostaat
|
PSA
|
Follow-up + Screening
|
Primair leverkanker
|
Alfa foetoproteine (AFP)
|
Follow-up + Diagnose
|
Ovarium
|
CA 125
|
Follow-up
|
Kiemcel tumoren (testis, ovarium)
|
Alfa foetoproteine (AFP), Beta
HCG
|
Follow-up + Diagnose
|
Choriocarcinoma
|
Beta HCG
|
Follow-up + Diagnose
|
Longen:
kleincellig-long-carcinoom (SCLC)
|
NSE
|
Follow-up + Diagnose
|
Thyroid (schildklier):
gediffer. schildklierca
|
Thyroglobuline
|
Follow-up
|
Hier volgt nu een lijst van de meest gebruikte tumormarkers.
CA 15.3: borst (<25U/ml)
Vooral belangrijk in de follow-up na primaire behandeling
van borstkanker om tijdig een recidief (terugkomen) of metastasering
(uitzaaien) in de lever en in de longen en in nog sterkere mate in het
bot vast te stellen en een behandeling op te starten.
- Weinig gevoelig: veel borstkankers hebben geen verhoging
van hun CA 15.3 . Die tumormarker wordt dan ook niet gebruikt in het
opsporen van borstkanker.
- Weinig specifiek: is ook aantoonbaar in serum van patiënten
met adenocarcinomen in andere weefsels en organen zoals het ovarium,
maag, lever of prostaat, maar ook bij goedaardige gynecologische aandoeningen
en nierinsufficiëntie.
CEA: colon / borst / long (<3,4 ng/mL)
- Roken doet de CEA stijgen, maar niet zo erg als een
CEA producerende tumor. (maximaal tot 10)
- Als hulpmiddel bij diagnosestelling van colon-rectale
tumoren en differentiële diagnostiek van levertumoren en levermetastasering.
- Follow-up van colorectale tumoren en mammacarcinoom
waarbij vooral metastasen een sterke verhoging geven. De preoperatieve
uitgangswaarde van CEA heeft prognostische betekenis. Operatief verwijderen
van een CEA producerend tumor leidt in enkele weken tot lage CEA waarden.
Nieuwe stijging van het CEA duidt op hernieuwde activiteit van de tumor
vóór dit klinisch manifest is.
- Een daling van CEA tijdens chemotherapie wijst meestal
op tumorrespons.
- De follow-up van patiënten met mammacarcinoom is
zinvol met het oog op opsporing van botmetastasen (voor de follow-up
van borstcarcinomen is CA 15.3 een goed alternatief).
- Levermetastasen van maag-, darm- en pancreascarcinomen
geven in meer dan 50% van de gevallen een CEA-stijging tot boven 8-10
x de bovengrens van normaal. Veelal bevatten metastasen meer CEA dan
de primaire tumor.
- Lage specificiteit: CEA is zeker niet specifiek voor colorectale
tumoren: het wordt ook gevonden bij andere tumoren zoals borst- of longtumoren,
maar ook bij tumoren van maag, pancreas, cervix, blaas,
- Lage gevoeligheid: Sommige darmtumoren veroorzaken helemaal
geen CEA-stijging. Dit is vooral het geval voor weinig gedifferentieerde
darmtumoren. Vooral de matig of goed gedifferentieerde darmtumoren produceren
CEA. Tevens moet gewezen worden op het feit dat in het beginstadium
de tumor niet noodzakelijk aanleiding geeft tot een verhoogd serum CEA.
Omwille van die lage gevoeligheid heeft CEA bepaling geen enkele
plaats in de screening voor colorectale tumoren.
CA 19.9: pancreas (< 37 kU/l)
- Vooral bij de follow-up van patiënten met pancreascarcinoma.
CA 19.9-analyses zijn ongeschikt voor screening
- 7-10% van de bevolking is per definitie negatief voor
CA 19.9.
- Lage specificiteit: CA 19.9 is verhoogd bij galwegcarcinoma
(67% ), maagcarcinoma (41%), colorectale carcinoma (34%), slokdarmkanker
(22%). Ook levercirrose en acute cholangitis kunnen hoge waarden van
CA 19.9 geven.
- Lage gevoeligheid: bij beginnende kleine pancreasca
is bij minder dan 30% de CA 19.9 gestegen.
PSA: prostaat (0.0 - 4.4 ng/mL)
Prostaatspecifiek antigeen (PSA) is een stof die bijna
uitsluitend in de prostaat voorkomt.
- Opsporen en follow-up van prostaatcarcinoom.
Het effect van therapie kan met bepaling van PSA uitstekend gevolgd
worden
- Door beschadiging van de prostaat zoals door prostatitis
(= prostaatontsteking), langdurig fietsen, prostaatcarcinoma komt deze
stof in het bloed waar ze kan gemeten worden.
- Ook bij het ouder worden kan het PSA-gehalte in het
bloed stijgen zonder dat er afwijkingen aan de prostaat worden gevonden
maar enkel te wijten aan de vergroting van de prostaat.
Leeftijd |
Waarde |
40 tot 49 jaar |
2,5 |
50 tot 59 jaar |
3,5 |
60 tot 69 jaar |
4,5 |
70 tot 79 jaar |
6,5 |
- Voor een goed interpreteerbare uitslag bij randwaarden
is het belangrijk 3 dagen voor de test niet te fietsen of seks te hebben.
- Ook de PSA snelheid en de PSA-verdubbelingstijd kunnen
helpen in de juiste interpretatie. Zie artikel PSA
en prostaatkanker.
- Bij randwaarden kan de verhouding tussen vrij PSA en
totaal PSA (free ratio) gemeten worden. Als deze waarde kleiner is dan
0,25 dan neemt de waarschijnlijkheid voor prostaatkanker toe.
- Aanvullend dient bij gestegen PSA zeker een rectaal
onderzoek te gebeuren.
- Bij nieuw-gediagnosticeerde patiënten wordt een
PSA waarde beneden 10 bewijzend geacht voor de afwezigheid van botmetastasen.
Alfa foetoproteine (AFP) : lever / testis/ ovarium
(0-20 mg/mL)
- Diagnose en follow-up van primaire levercelcarcinomen
en testis- en ovariumtumoren
- Kiemceltumoren van de testis (testistumoren zijn voor
95% kiemcel) en ovariumtumoren. De bepaling van AFP met die van hCG
is belangrijk in de diagnosestelling en bij de follow-up. (AFP alleen
is verhoogd bij ongeveer 75% van deze tumoren, in combinatie met hCG
is AFP en/of hCG verhoogd bij ongeveer 90%). De AFP-concentraties kunnen
ingeval van een actief ziekteproces zeer hoge waarden (tot meer dan
100.000 ) bereiken. In het algemeen is er een duidelijk verband tussen
de markerconcentratie en de uitgebreidheid van het tumorproces.
- Primair levercelcarcinoom : geeft meestal zeer sterk
verhoogde AFP-concentraties (meer dan 100.000). Follow-up na resectie
van de tumor
- Screening van risicogroepen. Zo kunnen bv. cirrosepatiënten
of HBsAg-positieve patiënten worden gescreend op de ontwikkeling
van primair levercelcarcinoom en patiënten met cryptorchisme op
het ontstaan van kiemceltumoren.
- Pas op : bij zwangere vrouwen is er eveneens een verhoogde
alfa foetoproteïnegehalte. Abnormaal hoge titers van alfa foetoproteïne
in het vruchtwater of in het bloed van de moeder kunnen wijzen op meerlingzwangerschap,
dreigend miskraam of neuraalbuisdefecten (open rug)
CA 125 : ovarium (0-35 kU/l)
- Follow-up van behandeld ovariumcarcinoom: een
stijging van CA 125 na behandeling is een sterke aanwijzing voor recidief
van de tumor. Deze stijging gaat in veel gevallen maanden tot jaren
vooraf aan enig klinisch symptoom
- Lage specificiteit : gezien CA 125 ook stijgt bij andere
aandoeningen van de ovaria (zwangerschap, Pelvic Inflammatory Disease
(PID), uterus myomatosus, endometriosis, benigne ovariumtumoren en -cystes
) kan het als diagnose middel niet gebruikt worden. Eveneens stijging
bij endometriumca, longca, borst en maagdarmca.
- Lage gevoeligheid: slechts 80% van de ovariumcarcinomen
hebben gestegen CA 125.
Beta HCG : choriocarcinoma / testis/ ovarium (< 5 IU/L)
- Diagnose en follow-up van trofoblast tumoren (m.n. persisterende
trofoblast, 'placental site trophoblastic tumour' en choriocarcinoom)
: bij deze tumoren heeft hCG zowel een specificiteit als gevoeligheid
van 100%.
- Kiemceltumoren van de testis en vergelijkbare ovariumtumoren.
De bepaling van hCG (samen met die van alfa foetoproteïne, AFP)
wordt hierbij toegepast als monitor van het effect van de therapie en
in de follow-up.
NSE (Neuronspecifiek enolase) : long (7,5-15 mg/mL)
- Follow-up en mogelijks differentieel diagnose van patiënten
met kleincellig-long-carcinoom (NSE is positief in 60-80%)( 25 % van
het totale aantal longkankers) en neuro-endocriene tumoren (neuroblastoom,
carcinoïd, melanoom). Niet voor andere longkankers.
- Normaliseren van de NSE-waarde na chirurgie geeft het
succes van de operatie aan of het effect van de chemotherapie.
Thyroglobuline (Tg)
- Bij follow-up van gedifferentieerde schildkliercarcinomen.
- Bij gedifferentieerde schildkliercarcinomen (folliculaire
of papillaire carcinomen) is een verhoogde afgifte van Tg aan het bloed
meetbaar. Niet Tg-secreterende gedifferentieerde carcinomen of metastasen
komen echter voor. Niet-gedifferentieerd schildkliercarcinoom en het
medullair schildkliercarcinoom produceren geen Tg.
- Bij de acute fase van thyroïditis, congenitale
TBG-deficiëntie, TRH-toediening, hoge jodiumopname, endemische
struma, multinodulair struma, de ziekte van Graves en benigne schildklieradenomen
is Tg ook verhoogd.
Vindt u deze pagina interessant? Breng dan ook uw kennissen op de hoogte!
Vindt u deze pagina interessant? Breng dan ook uw kennissen op de hoogte!